Verloren woorden
Het boekje, rood bevlekt, vulde mijn handen. De bladzijden waren bruin en ruw, ze roken naar verloren tijden. Op de leren omslag prijkten in gouden letters de woorden: gekoesterde herinneringen. Met een kaars in mijn hand probeerde ik de verborgenheden te ontrafelen.
Heimelijk zat ik daar in het holst van de nacht, weggedoken onder een boom met sierlijk kronkelende takken, voorovergebogen over het zwierige handschrift. De stilte werd benadrukt door het omslaan van de bladzijden.
Mijn ogen raakten de tekst bijna.
In de hand gesloten
Als schaduwen van de dag
Ze stonden stil
Bij het verleden
De zee golvend naar hun tenen
Hun haren wapperend in de wind
Hand in hand
Voorbijgegaan
Het waren herinneringen van lang vervlogen tijden, koesteringen opgetekend met woorden. Mijn hart begon te huilen. Het verlies van het verleden bedroefde mij, als kettingen hield het me vast. Ik las verder, na enkele bladzijden sierde een ander handschrift het papier.
Het leven bestaat uit een spoor van voetstappen
In iedere stap is een verleden verborgen
En iedere stap weerspiegelt de ziel
Jij bent het spoor dat je ziet
Het spoor dat je herinnert
En het nog onbekende spoor
Na een sprong een diepe afdruk
Na een kleine pas slechts vijf tenen
Een paar stappen maar stond de man van me vandaan toen hij ineenstortte, een spoor van stappen achter zich latend. Het verlies hield mijn hart vast, ik huilde bittere tranen. Zijn laatste woorden weergalmden in mijn hoofd.
Ik vermande mezelf, mijn ogen reisden de volgende bladzijden af. Vol vervoering keek ik naar de sierlijke krullen. Ik proefde de woorden toen ze uit mijn mond rolden. Een extase, pure verrukking. Ik begaf me naar een gebied tussen werkelijkheid en dromen. Het heden behoorde mij niet langer toe. Verloren tijden omgaven me en vertelden de toekomst.
Na alle handschriften gelezen te hebben, wist ik dat de eerste woorden al eeuwenoud waren. Dat vele mensen ze hebben bezeten en slechts hun tederste momenten hebben neergeschreven. Elk was een beeld op zich, maar samen vormden ze een spiegel van de wezenlijke mens.
Nog lang niet alles was gevuld. De laatst beschreven bladzijde bevatte een hulpkreet van een stervende ziel.
Als de wanhoop
Je gedachtes overneemt
Je dromen ontneemt
Je gebeden kwijtmaakt
En al je zintuigen beheerst
Is er dan nog enige nut
Om vooruit te kijken
Om het onzichtbare te zoeken
Om verder te gaan
Verloren in het heden
Ik zag de man weer voor me, de dertig had hij niet gehaald. Een rood overhemd maakte duidelijk dat hij niet lang meer te leven had. Hij probeerde overeind te komen. Schichtig keek hij rond, zijn ogen ontmoetten de mijne. Smekende, heldergroene ogen waren het. Behoedzaam liep ik op hem af. Ik wist niet wat te zeggen en hurkte slechts stilletjes bij hem neer. Een hand klemde zich stevig om mijn arm. Ik schrok, maar liet het niet merken. Met zijn andere hand graaide hij naar iets in zijn binnenzak.
‘Hier,’ zei hij moeizaam, het in mijn handen drukkend, ‘koester deze herinneringen alsof het je eigen zijn … Ga verder, laat de tijd je, als je het eeuwige hebt bereikt, niet langzaam vervagen.’
De hand om mijn arm verloor geleidelijk aan kracht en zakte uiteindelijk neer op de grond. De dood had overwonnen. Ik liet hem heimelijk achter, mijn tranen bedwingend en rende weg.
Bedachtzaam starend naar het papier in mijn handen zagen mijn ogen plots de woorden op de eerste bladzijde:
Je geschiedenis begint op het moment dat je neerschrijft.
Maar ik schreef niets op, ik liet slechts een zoute traan achter op een lege bladzijde. Een traan die zo veel ongeschreven woorden bevatte. Herinneringen aan oorlog hoeven niet gekoesterd te worden. Ik verkoos de stille vergetelheid boven de eeuwige herinnering. Ik zou de bladzijde met de bittere gedachtenis daaraan eruit willen scheuren, hem versnipperen en mee laten voeren in een beekje, een tranenrivier.
Plotseling stond daar een jongeman, trots en ferm.
‘Hé kom, de oorlog is zo slecht nog niet, het brengt ons allen zo veel dichter bij elkaar’, zei hij met een warme, zachte stem.
Een uitgestoken hand keek me aan.
Ik glimlachte en keek hém aan, recht in zijn ogen. Ze waren heldergroen en fonkelden bemoedigend. Het volgende moment was hij verdwenen. Verwonderd keek ik naar de prachtige vulpen die zich, stilzwijgend, in mijn hand had geposeerd.